Skip to main content

Je stem verhogen als je tegen een kind praat en vervolgens normaliseren als je tegen een volwassene praat, voelt voor het kind niet prettig. Je laat daarmee zien dat je anders moet zijn dan jezelf om contact te maken. Het kan zelfs creëren dat het kind ook zo terug gaat praten, waardoor jouw beeld van het kind beïnvloed wordt.

Het gebruik van verkleinwoorden kan heel neerbuigend overkomen. ‘Ga jij even dat puzzeltje maken?’ zeggen terwijl een 4-jarige die met een heel uitdagende puzzel aan de slag gaat, kan voelen alsof het een makkelijke opdracht zou moeten zijn.
Of de spullen van een jonger kind allemaal met verkleinwoorden benoemen; ‘hang je jasje maar op, vergeet je tasje niet, zet je schoentjes maar even bij elkaar…’ voor het kind zijn deze spullen de exact juiste maat, waarom zou je ze kleiner maken?

Spreken in derde persoon enkelvoud heeft bij hele kleine kinderen een functie. Echter als kinderen de kleuter leeftijd bereiken, begint het onprettig te voelen voor ze. Voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong bereik je dat onprettige punt eerder dan rond die 4 jaar.

Niet alles hoeft benoemd te worden, weeg of het iets toevoegt voor het kind. Door wel te benoemen kun je kinderen een bepaalde richting in duwen die niet helpend voor ze is of zelfs ver af ligt van wat er eigenlijk speelt. Als de situatie erom vraagt en je gaat het met het kind bespreken, hou het dan bij een beschrijving van wat je ziet. Dat geeft het kind ruimte om woorden te geven aan wat het ervaart. In het geval dat het kind dan niet concreet kan antwoorden, voelt het zich in ieder geval gezien en serieus genomen.
Stel een kind zit klaar om een puzzel te maken, maar het begint er al even niet aan. Het zou dan kunnen gebeuren dat je vraagt: ‘is het een moeilijke puzzel?’. Voor een kind met ontwikkelingsvoorsprong kan dat een heel sturende vraag zijn. De gedachtentrein van dat kind kan al snel gaan: moeilijke puzzel – te moeilijk voor mij – kan ik niet. Hiermee heb je het kind dan niet op weg geholpen. Als je vraagt; ‘ik zie dat je nog niet begonnen bent, hoe komt dat?’ geef je het kind de mogelijkheid om open te bekijken waarom het nog niet gestart is.

Praat tegen en met kinderen zoals je een gesprek met een volwassene zou voeren. Maak keuzes in je woorden en de lengte van je zinnen om het aan te passen naar het ontwikkelingsniveau van je kind of leerling.
Probeer open de situaties aan te gaan, om sturing te voorkomen. Zo communiceer op je niveau, voelt het kind zich serieus genomen en bouw je een band op. En dat geldt eigenlijk voor alle kinderen, niet alleen die met een ontwikkelingsvoorsprong.